Molukse gemeenschap in beweging

De Molukse gemeenschap in beweging: veerkracht, verandering en verbinding

 

Inleiding[1]

De Molukse gemeenschap in Nederland kent inmiddels meerdere generaties, elk met een eigen maatschappelijke en culturele positie. De eerste generatie arriveerde in 1951 onder gedwongen omstandigheden en leefde jarenlang in afzondering, aanvankelijk in woonoorden, later in speciaal aangewezen Molukse wijken. De tweede generatie groeide op binnen deze hechte, etnisch en cultureel homogene leefgemeenschappen. Binnen deze context ontwikkelde zich een sterke collectieve identiteit, gedragen door gedeelde taal (het Maleis), religie, rituelen en sociale codes.

In de loop der decennia is een groot deel van de derde en vierde generatie buiten deze wijken opgegroeid, in een bredere, vaak meer pluriforme Nederlandse samenleving. Deze verschuiving heeft diepgaande gevolgen gehad voor de interne samenhang, de intergenerationele overdracht van cultuur en het gedeelde gemeenschapsgevoel. Waar eerdere generaties sterk geworteld waren in collectieve structuren, vindt Molukse identiteitsvorming bij jongere generaties in toenemende mate plaats in individuele, hybride en contextgebonden vormen.

De tweede generatie: gesocialiseerd in gemeenschap

De tweede generatie Molukkers in Nederland groeide op binnen een sterk gesegregeerde, intern georganiseerde gemeenschap, gekenmerkt door sociale cohesie, culturele continuïteit en duidelijke normatieve kaders. Deze generatie werd gevormd in een sociaal, cultureel én economisch homogene context: de Molukse wijken. Binnen deze relatief gesloten structuren was sprake van vergelijkbare sociaaleconomische posities, beperkte onderwijsdeelname en gedeelde levensbeschouwelijke oriëntaties, met name via de kerkelijke gemeenschappen.

De wijk functioneerde als een totaal leefmilieu waarin etnische identiteit, religieuze beleving en sociale praktijken samenvielen. Intergenerationele overdracht van waarden en gedragingen vond plaats binnen de beslotenheid van deze context, waardoor een sterk collectief referentiekader ontstond. Deze homogeniteit, zowel cultureel als sociaal-economisch, heeft de tweede generatie gevormd en beïnvloedt tot op heden hun positie binnen zowel de Molukse gemeenschap als de bredere Nederlandse samenleving.

Het alledaagse leven werd gekenmerkt door:

  • Het gebruik van het Moluks Maleis als dominante omgangstaal, als expressie van culturele identiteit en groepssolidariteit;
  • Een collectieve religieuze praxis, zowel protestants-christelijk als islamitisch, waarin geloof niet slechts een privéaangelegenheid was maar een gedeelde sociale institutie;
  • Riten van overgang – doop, belijdenis, huwelijk, overlijden – die niet alleen familiaal maar communaal werden beleefd en gedragen;
  • Een hiërarchisch gestructureerde sociale orde, waarin status werd ontleend aan leeftijd, genealogie en religieuze autoriteit;
  • De intergenerationele transmissie van gedeeld koloniaal en postkoloniaal trauma, als onderdeel van een collectief geheugen;
  • Een diepgeworteld, ideologisch geladen streven naar nationale zelfbeschikking, belichaamd in het RMS-ideaal en het verlangen naar een vrije Zuid-Molukken.

De wijk werd daarmee meer dan een geografische woonomgeving: het was een ‘gesloten morele gemeenschap’ (Durkheim), waarin normen, waarden en sociale rollen vanzelfsprekend en niet-onderhandelbaar waren. Binnen deze etnisch-culturele enclave fungeerde de gemeenschap als een sociaal weefsel waarin de individuele identiteit nauw verweven was met de collectieve orde. Respect, gehoorzaamheid, solidariteit en eer vormden de pijlers van een impliciet sociaal contract, dat richting gaf aan gedrag en onderlinge verhoudingen.

Derde en vierde generatie: Molukkers in transitie

De opgroeicontext van de derde en vierde generatie Molukkers viel samen met diepgaande maatschappelijke transformaties, waaronder processen van individualisering, globalisering, digitalisering en toegenomen fysieke en sociale mobiliteit. Deze generaties bevonden zich niet langer vanzelfsprekend binnen de geografische en sociale grenzen van de oorspronkelijke Molukse woonwijken, maar groeiden op in gemengde stedelijke of rurale omgevingen waarin de etnisch-culturele gemeenschap niet langer fungeerde als vanzelfsprekend referentiekader.

Deze geografische en sociale verschuiving is niet louter toe te schrijven aan spontane assimilatie of culturele voorkeuren, maar moet begrepen worden als het resultaat van zowel push– als pull-factoren. Aan de ene kant was er sprake van structurele beperkingen binnen de oorspronkelijke wijkgemeenschappen: een tekort aan beschikbare woningen, beperkte werkgelegenheid en weinig ruimte voor persoonlijke en professionele ontplooiing. Aan de andere kant boden stedelijke regio’s juist kansen om individuele ambities waar te maken, toegang tot hoger onderwijs, een diverser arbeidsaanbod en de aantrekkingskracht van een dynamische stedelijke cultuur.

Deze combinatie van structurele druk en beloftevolle perspectieven heeft geleid tot een transitie van collectief gebonden naar meer individueel gemedieerde vormen van identiteitsvorming. De derde en vierde generatie Molukkers navigeren binnen contexten waarin Moluks-zijn opnieuw moet worden gedefinieerd, vaak in hybride, contextgebonden en persoonlijke vormen van gemeenschap en verbondenheid.

Kenmerkend voor deze veranderde leefwereld zijn:

  • Een afname in intergenerationeel taalgebruik van het Moluks Maleis, als gevolg van verminderde taalpraktijken binnen de privésfeer en afwezigheid van een taalgemeenschap in de directe omgeving;
  • Een verminderde participatie aan traditionele rituelen, die eerder als collectief gedeelde overgangsmomenten functioneerden;
  • Een zwakkere normatieve druk tot conformiteit aan groepsnormen, wat de ruimte vergrootte voor individuele expressie en zelfdefinitie;
  • Een gefragmenteerde of geïndividualiseerde religieuze beleving, vaak beperkt tot het gezin of persoonlijke overtuiging;
  • Een toegenomen oriëntatie op persoonlijke ontwikkeling, professionele ambitie en maatschappelijke positie, los van collectieve loyaliteiten;
  • Een herdefiniëring van etnisch-culturele identiteit als onderdeel van individuele emancipatie in plaats van als vanzelfsprekende groepsgebondenheid;
  • Een relationele herschikking van de band met de Molukken, waarbij het ‘land van herkomst’ eerder verschijnt als cultureel referentiepunt of toeristische bestemming dan als politiek ideaal of morele verplichting.

Het gevolg is een generatie die haar Molukse identiteit beleeft op grotere culturele afstand: als erfgoed, als affectieve component in het zelfverstaan, of als symbolisch ankerpunt op momenten zoals 25 april, hari Pattimura en religieuze dagen. De Molukse identiteit wordt daarmee niet langer structureel geïnstitutionaliseerd in het dagelijks leven, maar functioneert als een vorm van “identity by choice” – selectief, contextueel en vaak in wisselwerking met andere sociale identiteiten.

Molukse Identiteit tussen Institutionele Structuur en Individuele Beleving

De hedendaagse Molukse gemeenschap manifesteert zich in twee uiteenlopende sociale configuraties:

  • De geografisch gebonden enclave-gemeenschappen: voornamelijk bestaande uit de nog overgebleven Molukse woonwijken, waar veelal oudere leden van de tweede generatie het sociale weefsel in stand houden. Hier worden religieuze praktijken, sociale rituelen, en onderlinge solidariteit actief onderhouden. De gemeenschap functioneert hier als een sociaal-institutioneel kader met gedeelde waarden, rituelen en gemeenschapszin.
  • De verspreide, diasporische individuen: Molukkers woonachtig buiten deze enclaves, vaak werkzaam in uiteenlopende maatschappelijke domeinen. Hun verhouding tot de Molukse identiteit is meer modulair van aard: deze wordt beleefd als culturele herinnering, persoonlijke keuze of als erfgoedpolitiek activisme. Identiteit fungeert hier niet als bindend normatief kader, maar als flexibel repertoire.

Deze verschuiving stelt kritische vragen over het bestaansrecht van een homogene “Molukse gemeenschap”. Kunnen we nog spreken van een collectief subject, of is er eerder sprake van een diaspora in vervaging, waarin individuen zich in toenemende mate in fragmentarische, contextuele en selectieve verhouding tot hun culturele herkomst plaatsen?

De traditionele normen – zoals duka semua punja (gedeeld verdriet en verantwoordelijkheid), muhabbat (wederzijdse zorg) en hormat (respect en hiërarchisch eerbetoon) – zijn niet langer vanzelfsprekend of normerend voor de jongere generaties. Wat resteert is eerder een culturele referentie dan een sociaal controlemechanisme.

Wat staat er sociologisch op het spel?

De verschuiving van collectieve gemeenschapspraktijken naar individuele identiteitsvorming betekent méér dan cultureel verlies: ze raakt aan de kern van wat samenleven mogelijk maakt. De Molukse gemeenschap in Nederland functioneerde lange tijd als een zogenoemde totale institutie (Goffman), waarin zorg, opvoeding, rouwverwerking, normering en zingeving in elkaar vervlochten waren. Deze structuren boden houvast, veiligheid en morele oriëntatie—sociale functies die elders vaak verspreid zijn over verschillende instituties.

De geleidelijke desintegratie van deze hechte structuren leidt tot een vacuüm: traditionele vormen van sociaal kapitaal verdwijnen, zonder dat nieuwe, duurzame alternatieven zich vanzelf aandienen. Met het vervagen van gedeelde kennis over ‘hoe het hoort’, verdwijnt ook een impliciet moreel kompas dat gedrag duidde en verbond. Dat is niet louter nostalgie, maar raakt aan de maatschappelijke fundamenten waarop solidariteit rust.

Tegelijk is een terugkeer naar ‘de oude vorm’ noch wenselijk, noch realistisch. Moluks beleid moet daarom uitgaan van een realistische, dynamische kijk op de gemeenschap—een gemeenschap die zich inmiddels uitstrekt over verschillende sociale contexten en generaties, met uiteenlopende manieren van ‘Moluks-zijn’.

In de Molukse wijken leeft de collectieve ervaring voort via gedeelde rituelen, onderlinge zorgstructuren en impliciete maar krachtige sociale codes. Deze vormen het fundament van culturele continuïteit en gemeenschapszin. Op symbolische momenten, zoals traditionele herdenkingen, komt deze cultuur nadrukkelijk naar buiten — vaak met het hijsen van de RMS-vlag. Juist dan wordt de wijk in al haar gelaagdheid zichtbaar: als een hechte, moreel geladen gemeenschap die zich onderscheidt, ook voor de buitenwereld.

Een treffend voorbeeld is de Molukse wijk in Assen, waar jongere generaties zich actief bezinnen op de toekomst. Derde en vierde generatie Molukkers gaan hier het gesprek aan over de vraag welke kernwaarden behouden moeten blijven en welke een nieuwe invulling vragen. Geïnspireerd door religieuze en maatschappelijke stemmen, groeit hieruit een voorstel voor een collectieve morele overeenkomst. Centrale begrippen als muhabbat (liefde) en duka semua punja (gedeeld verdriet) krijgen daarin een eigentijdse betekenis. Dit proces van culturele herijking en gemeenschapsvorming is alleen levensvatbaar wanneer alle ‘aandeelhouders’ in de wijk — jong en oud — bereid zijn verantwoordelijkheid te nemen en actief deel te nemen.

Buiten de wijken, onder Molukse jongeren die opgroeien in een bredere, individualistischere samenleving, ontwikkelt identiteit zich minder vanzelfsprekend. Voor hen is Moluks-zijn vaker een persoonlijke zoektocht dan een gegeven. De afwezigheid van een vanzelfsprekende gemeenschap maakt ruimte voor hybride vormen van verbondenheid—digitale platforms, creatieve expressie, flexibele netwerken. Hier ligt het potentieel voor innovatie, maar ook het risico op versnippering als deze vormen niet worden erkend en ondersteund.

Een toekomstbestendig Moluks beleid moet daarom niet kiezen tussen ‘het oude’ en ‘het nieuwe’, maar beide erkennen als complementaire bewegingen binnen een gedeelde geschiedenis en een gedeelde toekomst. Dat vraagt om beleidsmatig meebewegen met de sociale werkelijkheid: het behouden én vernieuwen van sociaal kapitaal.

Deze dubbele dynamiek laat zich ook zien in de wijken zelf. Waar in de vorige eeuw veel zaken rondom muhabbat, hulp bij duka, belijdenissen en doopdiensten werden georganiseerd binnen de dorpskumpulan of pelaverbanden, zien we vandaag de dag een verschuiving naar meer informele netwerken. Vriendschappen, generatie-overschrijdend bergaul en persoonlijke initiatieven nemen geleidelijk de plek in van formele structuren. Het is geen verval, maar een transformatie—een verschuiving van herkomst- naar omgangsgemeenschappen.

De mythe van een eenduidige “Molukse gemeenschap”

In dit licht verdient één hardnekkig fenomeen kritische reflectie: het idee dat er nog steeds zoiets bestaat als één Molukse gemeenschap, die nationaal vertegenwoordigd zou kunnen worden via landelijke platforms, raden of stichtingen. Zulke structuren zijn vaak gestoeld op een nostalgisch-populistische verbeelding van eenheid – een vorm van symbolisch nation-building in diaspora – terwijl de sociale realiteit allang is gefragmenteerd.

Deze representatieve claims verhullen de feitelijke meervoudigheid van de Molukse ervaring in Nederland. 71.000 Molukkers  verschillen sterk in sociale cohesie, culturele praktijken en mate van integratie. Pogingen om “voor alle Molukkers te spreken” gaan voorbij aan het feit dat Molukse identiteit vandaag de dag contextueel, lokaal en intersectioneel [2]is.

De werkelijke kracht: lokale gemeenschappen en sociale veerkracht

De daadwerkelijke veerkracht ligt in de lokale leefgemeenschappen: plekken waar mensen nog samen rouwen, vieren, koken, geloven en zorgen. Hier worden Molukse waarden niet herdacht maar geleefd, vaak op vernieuwde wijze. Door interculturele relaties, gedeeld burgerschap en gedeelde zorgpraktijken met anderen, is in veel wijken sprake van een geleidelijke herdefiniëring van gemeenschap. Niet als etnisch gesloten entiteit, maar als een sociaal-ethisch verband waarin ook anderen zich welkom weten.

Deze vormen van inclusieve gemeenschap zijn geen verlies van identiteit, maar een transformatie ervan: trouw aan kernwaarden, maar open naar de wereld.

Van homogeen ‘wij’ naar lokaal, betrokken ‘hier’

De kloof tussen oudere generaties, gevormd door hechte dorpsgemeenschappen en collectieve structuren, en jongere generaties die opgroeien in een gefragmenteerde, stedelijke samenleving, is reëel – maar geen ramp. De vierde generatie ontwikkelt in die stedelijke, multiculturele context een eigen culturele identiteit. Hun band met de oorspronkelijke Molukse wijken is vaak losser; soms is het enkel de achternaam die nog verwijst naar hun Molukse afkomst. Maar juist in die losheid ligt ook ruimte voor herinterpretatie en herverbinding.

Wat nodig is, is allereerst de erkenning dat er sprake is van gescheiden ontwikkelingen, met uiteenlopende maatschappelijke posities, ervaringen en belangen. Die realiteit wringt met het hardnekkige idee van “de Molukse gemeenschap” als één groep met één stem. Dat idee is niet alleen achterhaald – het is beleidsmatig schadelijk én wordt in stand gehouden door mensen en structuren die baat hebben bij het voortbestaan van die mythe. Een landelijke belangenorganisatie is dan ook niet alleen onhaalbaar, maar ook onwenselijk wanneer het pluralisme binnen de gemeenschap daarmee wordt overstemd of genegeerd.

De toekomst vraagt geen restauratie van een geïdealiseerd verleden, maar de erkenning van verscheidenheid, en het versterken van plekken waar gemeenschap nog wérkt – lokaal, relationeel en betekenisvol. Wat nodig is, is niet één representatief orgaan, maar meervoudige vormen van lokale agency: zeggenschap over eigen voorzieningen, eigenaarschap van cultureel erfgoed, en ruimte voor nieuwe manieren van verbondenheid. Niet terugverlangen naar een homogeen ‘wij’, maar bouwen aan een betrokken ‘hier’ – dáár waar mensen nog samen leven, zorgen, rouwen en vieren.

 

Wanneer in deze tekst wordt gesproken van de Molukse wijk, gaat het niet uitsluitend om de fysieke en geografische begrenzing van de wijk zoals die ooit door de overheid is aangewezen. De term verwijst ook naar de bredere sociale en culturele leefwereld die ermee verbonden is. Dit omvat zowel de directe woonomgeving als de huishoudens en personen die, al dan niet binnen de wijkgrenzen woonachtig, actief deelnemen aan gemeenschapsactiviteiten en zich betrokken voelen bij de Molukse gemeenschap in brede zin. Het gaat om een gedeelde geschiedenis, collectieve herinneringen, en een netwerk van onderlinge relaties en solidariteit dat zich uitstrekt voorbij de stenen en straten van de oorspronkelijke wijk..

[2] Intersectioneel verwijst naar het idee dat mensen meerdere identiteiten tegelijk hebben (zoals geslacht, etniciteit, klasse, seksualiteit, religie, leeftijd), en dat de combinatie van die identiteiten invloed heeft op hoe ze ongelijkheid en discriminatie ervaren.